Links – René Magritte, La reproduction interdite, 1937. Olieverf op doek. Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam. Rechts – René Magritte, Décalcomanie, 1966. Olieverf op doek. Centre Pompidou, Parijs.

Over niet weten wat we doen als we het steeds maar blijven doen

De hardnekkigheid van herhaling en het vrije energieprincipe van Friston als mogelijke maat van therapeutische verrassing.

‘Maar waarom dan? Waarom doe ik het steeds opnieuw? Ik weet het, ik snap het, ik zie het, en toch gebeurt het steeds opnieuw. Ik keer terug naar die plek, alsof ik naar een bos ga, en steeds in hetzelfde donkere hoek ga zitten. Terwijl ik weet dat ik me daar alleen maar nog eenzamer zal voelen.’

Kortom, waarom herhalen we? Die vraag over herhaling herhaalt zichzelf voortdurend in onze praktijk. En eerlijk gezegd: natuurlijk ook in de levens van therapeuten en analytici. Waarom steeds maar hetzelfde, zelfs als het ten koste van onszelf gaat?

De man die tegenover me zit, mompelt de woorden alsof hij ze zelf niet wil horen. Hoe hij zich telkens kleiner maakt tegenover anderen. De baas die zijn pauzes vergeet en overuren nooit heeft genoteerd. De vrienden die al besloten hebben. De collega’s voor wie hij invalt, zelfs als hij al andere plannen had. Hij weet dat hij zich voegt, zichzelf vergeet, bevestigt wat de ander weet. Niet uit overtuiging, maar omdat iets in hem zich vanzelf herhaalt. Hij is geen kind meer. Hij herkent het patroon en verbindt het in zijn spreken met de band die hij had met zijn vader. Maar dan nog, hoe komt het dat het zo verdomd moeilijk is om ermee te stoppen en iets nieuws te doen?

De hardnekkigheid van herhaling

Wat maakt herhaling zo dwingend? Freud beschreef in zijn meesterwerk Aan gene zijde van het lustprincipe verschillende aspecten van wat hij herhalingsdwang noemde. De neiging die hij merkte bij patiënten om dat wat niet herinnerd kan worden te herhalen in de overdracht. De pogingen die onze psyche soms onderneemt om traumatische ervaringen te bedwingen door er steeds opnieuw naar terug te keren. Het bestaan van tendensen in ons driftleven die spanning niet willen verlagen – zoals hij dat beschreef in de economie van de lust, maar juíst opzoeken, uitlokken en op scherp stellen.

Lacan herhaalde de oefening, maar herschreef die binnen zijn eigen structurele logica. In zijn seminarie De vier fundamentele concepten van de psychoanalyse maakt hij een cruciaal onderscheid tussen twee aspecten van de herhaling. Het automaton, als ritmische beweging in het veld van symbolische ketens; een regelmaat van hardnekkige gewoonten, gedachten en patronen die zijn ingebed in woorden, scripts, verhalen. Daarnaast is er het tuché, het onverwachte, onbegrijpelijke en in zekere zin traumatische dat inbreekt op die regelmaat, maar waarnaar we tegelijkertijd telkens terugkeren, in nog maar eens een poging om iets met woorden te omsnoeren van wat niet te zeggen valt. Herhaling is hier het levenslang omcirkelen van een traumatisch tekort dat ons beweegt en toch telkens ontsnapt.

Het brein als voorspeller (en het vermijden van verrassing)

Onlangs las ik in een boek over de neurobiologie van het bewustzijn opnieuw over Karl Fristons vrije energieprincipe. Het is geen eenvoudige theorie, maar in de kern stelt het dat levende systemen — en dus ook ons brein — voortdurend proberen om verrassingen te minimaliseren. Technisch gezien gaat het dan niet om verrassing in de alledaagse zin, maar om een wiskundige maat voor onzekerheid zoals beschreven in de bayesiaanse statistiek. Vrije energie is voor Friston een maat voor het verschil tussen wat een systeem voorspelt en wat het systeem ervaart. Dat verschil veroorzaakt entropie, het kost energie en omdat energie schaars is, zoekt het brein naar voorspelbaarheid.

Het werkt ongeveer zo: ons brein bouwt op basis van statistische interferenties een intern model van de werkelijkheid. Die voorspellingen worden heel erg zichtbaar bij visuele illussies. Onze hersenen werken niet zoals een camera die elk signaal evenveel waarde geeft. Eerder dan steeds opnieuw alles volledig teregistreren, toetsen de verschillende lagen van onze visuele cortex af aan de signalen die binnenkomen of ze overeenkomen met wat we verwachten te zien. Als de werkelijkheid afwijkt van de verwachting, ontstaat er een voorspellingsfout — een soort waarschuwingssignaal dat zegt: hier klopt iets niet, het model moet worden bijgesteld. Dat signaal brengt ‘vrije energie’ met zich mee, een toestand van verhoogde statistische onzekerheid.

Het brein heeft dan volgens de theorie van Friston twee opties. Ofwel past het zijn interne model aan, leert het iets nieuws en stelt het zichzelf bij. Ofwel past het de waarneming of het gedrag aan om toch bij het oude model te kunnen blijven. De eerste oplossing noemt hij perceptie. De tweede oplossing actieve interferentie.

In veel gevallen verkiest het systeem de kortste weg: handelen om de wereld aan te passen aan het bestaande model. Want leren is geen licht proces — het is energetisch kostbaar, epistemologisch destabiliserend. In Fristons termen: het systeem prefereert doorgaans de gevolgen van actieve interferentie boven het bijstellen van onze perceptie, tenzij de voorspellingsfout en de vrije energie zo groot worden dat het model niet langer houdbaar is.

Simpeler gezegd, de wereld aanpassen aan onze modellen lijkt makkelijker dan andersom.

De kostprijs van vrije energie

Terug naar mijn fictieve casusvoorbeeld: als de man in therapie zich onderwerpt, zichzelf kleiner maakt, dan bevestigt hij het model dat hij kent. Een model waarin er geen plaats is voor zijn stem, en waarin de ander het voortdurend voor het zeggen heeft. Dat model is pijnlijk, maar het is coherent en energetisch voordelig. Het spaart hem moeite die het kost om de interne kaart van zijn verhouding met de ander te herschrijven. Het biedt houvast en overzicht, bedwingt de chaos van de wereld buiten ons en de subjectieve desoriëntatie die misschien bij leren hoort.

En dus herhaalt hij. Niet omdat hij dat per se wil, maar omdat er in het samenspel van zijn gedachten en gevoelens een voorspellingssysteem is dat zegt: dit is de weg van de minste weerstand, de weg die het minst ontregelt.

Als Freud vandaag geleefd zou hebben, was hij misschien nooit de filosoof geworden die Lacan in hem heeft gezocht, maar eerder een natuurkundige hersenwetenschapper als Friston. Zijn werk wemelt naar referenties aan natuurkundige principes, hij spreekt over excitaties, kwantitatieve bezettingen, libidineuze economie. Als hij bekend zou zijn geweest met het principe van vrije energie, zou hij dat dan hebben meegenomen in zijn gedachten over de herhalingsdwang? En zou hij zijn denken over de doodsdrift dan hebben hertekend? Niet als een negatief lustprincipe dat streeft naar absolute ontbinding, maar als een zichzelf opdringen van vrije energie?

De vertrouwdheid van het bekende

De eerste contouren van een antwoord op die vraag brengen mijn gedachten weer naar Lacan. De verschillen tussen beide denkers zijn evident en manifest; Friston’s werk is gebaseerd op computationele neurowetenschappen, terwijl Lacan’s structuralisme radicaal andere uitgangspunten heeft. Friston veronderstelt een continuïteit tussen levende systemen die bij Lacan – juist door de taal – radicaal ontbreekt.

Toch bespeur ik in Fristons theorie over vrije energie een opvallende gelijkenis met de dynamiek tussen tuché en automaton die Lacan beschrijft. In een eindeloos zichzelf herhalende beweging zoeken onze symbolische constructies naar een omsnoering van het onbegrijpelijke reële, tegelijkertijd brengt het ons steeds opnieuw terug naar die plaats. Het tuché dringt zich op als breuk, als een barst in ons weten, maar trekt ons steeds opnieuw door een volgende beweging. Onze subjectiviteit probeert de breuk eindeloos te dichten met herhaling, met ritme, met structuur.

Wat Friston prediction error noemt, lijkt dan bij Lacan het reële zelf: dat wat niet in het veld van het weten past, dat wat geen inschrijving kent in het symbolische. We herkennen het niet omdat het ons vreemd is, maar juist omdat het ons te nabij komt. De herhaling blijft het gat omcirkelen, niet als iets tijdelijks, maar als iets waaruit wij als het ware tevoorschijn komen.

De onoverkomelijke fout

Wat Lacan toevoegt aan de theorie van Friston is het idee van een structurele mislukking in die herhaling. Het cruciale verschil zit in de rol van de taal. Waar Friston een continuïteit ziet tussen alle levende systemen die bezig zijn met statistische optimalisatie, gebeurt er voor Lacan iets radicaals zodra we beginnen te spreken. Taal snijdt ons af van een directe relatie met onszelf en de wereld – daar ontstaat een breuk die niet meer te dichten valt.

Wat Friston beschrijft als een tijdelijke voorspellingsfout wordt bij Lacan een structurele ontmoeting met het tekort. Het gaat niet om informatie die nog geïntegreerd moet worden, maar om iets dat principieel niet in woorden te vatten valt. Het reële is niet een gebrek aan kennis, maar datgene wat altijd ontsnapt aan onze pogingen het te begrijpen.

Een lacaniaanse lezing van Fristons model zou dan laten zien dat de voorspellingsfout structureel is. Er zal altijd iets zijn dat niet in het model past, niet omdat ons brein nog niet slim genoeg is, maar omdat wij als sprekende wezens structureel verdeeld zijn. We zijn gespleten tussen wat we bewust weten en wat we onbewust herhalen.

Geen optimalisatie dus, maar het leren leven met een verdeeldheid die ons constitueert. De herhaling houdt niet op zodra we het patroon doorhebben – ze blijft ons organiseren omdat ze iets probeert te omsnoeren dat nooit volledig in onze greep kan komen. En misschien ligt juist daar, in het erkennen van die onoverkomelijke kloof, een vorm van vrijheid die geen enkele optimalisatie kan bieden.

Therapie als ontmoeting met het onbekende

In het verhaal van de patiënt die ik hierboven verzon, zijn nederigheid, onderdanigheid, en de neiging zich kleiner te maken dan hij is, misschien niet louter karaktertrekken, maar vormen van energetisch én symbolisch overleven. Indammingen van wat anders al te chaotisch zou zijn. Als hij gehoorzaamt, blijft de wereld beheersbaar. Als hij zich verzet, weet hij niet wat er volgt. Zijn script is pijnlijk, máár voorspelbaar. We willen bezweren wat verstoort, maar laten de verstoring telkens terugkeren.

Kunnen we therapie ook zo bekijken? Als een plek waar het niet zozeer gaat om gezond worden, beter worden, de juiste dingen doen, maar om het toelaten van een breuk die we liever niet willen zien? Wat gebeurt er als je je grip op de wereld loslaat en je openstelt voor iets nieuws, voor iets dat je ontregelt, maar ook op een nieuw spoor kan zetten? Wat gebeurt er als je je wél uitspreekt? Als je even blijft staan in plaats van je terug te trekken?

De kern van therapie gaat dan niet in de eerste plaats over je klachten nóg beter begrijpen, maar juist om de fouten in onze voorspellingen toe te laten. Analytisch spreken is dan jezelf laten verrassen door wat de herhaling in je woorden daarvoor nog niet toelieten. Een analist legt dan niet zozeer nieuwe modellen op – dat doen al zo veel therapieën, maar helpt bij het blootleggen van de openingen die nodig zijn voor het ontstaan van vrije energie. En dus van toegenomen vrijheid.

Ik denk terug aan de man tegenover me. Hoe hij zei: “Ik wil niet meer vluchten. Ik wil niet terug naar die plek.”

Hoe hij, even, zijn blik ophief. Opstond na die sessie. En ergens anders heen ging dan hij eerder had verwacht.

Voor wie verder wil lezen

  • Friston, K. (2010). The free-energy principle: A unified brain theory? Nature Reviews Neuroscience, 11(2), 127–138. https://doi.org/10.1038/nrn2787
  • Freud, S. (1920). Voorbij het lustprincipe (vert. Paul Beekman). Amsterdam: Boom.
  • Freud, S. (1914). Herinneren, herhalen en doorwerken. In: Het geval Dora e.a. gevallenstudies (vert. Paul Beekman). Amsterdam: Boom.
  • Lacan, J. (1973). Le Séminaire, Livre XI: Les quatre concepts fondamentaux de la psychanalyse (J.-A. Miller, Red.). Paris: Éditions du Seuil.