Over heldendom en het fantasma van het fantasma
Verlangen — dat woord hoor je zelden in de spreekkamer van de therapeut. Het blijft meestal aan de kant van de patiënt, als diagnose, als probleem, als dat wat “niet goed loopt”. Jacques Lacan, die notoir onhandelbare denker, draait dit radicaal om: niet het verlangen van de patiënt, maar dat van de analyticus komt centraal te staan. Maar wat bedoelde hij daar nu eigenlijk mee? En, misschien nog belangrijker: wat hebben wij daar vandaag, in een tijd van meetbaarheid en protocollen, nog aan?
Van symptoom naar fantasma
Wie het domein van de psychotherapie betreedt, stuit op het symptoom: angst, depressie, paniek, controleverlies. Het symptoom laat zich benoemen, analyseren, behandelen. De psychoanalyse echter zoekt naar het fantasma: dat stille, nauwelijks zegbare scenario waarmee iemand zijn wereld organiseert. Niemand komt binnen met de boodschap: “ik wil het graag eens hebben over mijn onbewuste scenario dat mijn hele leven structureert.” Daar wordt over gezwegen, vaak zelfs voor zichzelf.
Juist daar, in dat zwijgen, begint het werk van het verlangen van de analyticus. Niet als iemand die wil weten, genezen of geruststellen, maar als iemand die een lege plek in het gesprek bewaart. Een plek die niet ingevuld wordt door diagnose of empathie, maar door een vraag die open blijft. Dit kan zowel via zwijgen als via woorden gebeuren – analytische interpretaties hebben juist de eigenschap dat ze een gat bevatten, dat ze iets opwekken zonder af te dekken, dat ze beweging creëren zonder in te vullen.
Het verlangen als tegengewicht
Het verlangen van de analyticus is niet zomaar de wil om te helpen, of om te weten – het is veel paradoxaler dan dat. We tonen natuurlijk wel interesse in patiënten, en we werken ook vanuit het idee dat analyse iets in hun subjectieve structuur doet verschuiven – anders zou er niet zoiets bestaan als “subjectieve rectificatie.” Het gaat juist om de paradox: voorbij het gewone helpen en weten iets anders te zoeken dat misschien juist helpender is en waarlangs we meer zullen weten. Of niet. Eerder het vermogen om die directe wil op te schorten en via een omweg iets anders te bewerkstelligen. Want zodra de therapeut zich te snel laat inschrijven in het script van de patiënt — als redder, als ouder, als rechter — wordt hij een personage in een verhaal dat al geschreven is. De analyse stopt, het fantasma wint.
Ik herinner me een collega die vertelde over een patiënte die “veel sympathie opwekte” en waar ze “heel veel zin had om mee te werken.” Ze had een bijzonder programma voor deze patiënte uitgewerkt. Of collega’s die frustratie uitspreken omdat patiënten “niet snel genoeg veranderen” of niet “genoeg in de gewenste richting” gaan. In die frustraties lijkt weinig ruimte voor verlangen — het zijn uitingen van een ego dat zichzelf een beeld heeft gevormd van wat de patiënt zou willen en zou moeten.
Het verlangen van de analyticus is precies datgene wat deze herhaling onderbreekt: niet door afwezig te zijn, maar door zich niet volledig te laten kennen, door als enigma in het gesprek te blijven functioneren.
Het enigma levend houden
Lacan vatte het samen: “Het is het verlangen van de analyticus dat de psychoanalyse opwekt” (Lacan, 1966, p. 854). De analyticus is dus niet neutraal, maar werkt precies door zijn raadselachtige positie. Niet als een scherm waartegen de patiënt zijn oude scenario kan projecteren, maar als een spiegel waarin dat scenario op losse schroeven komt te staan.
Het is een evenwichtsoefening: de analyticus mag zich niet zozeer onttrekken dat hij onverschillig wordt, maar ook niet zozeer tonen dat zijn verlangen te kennen is. De motor is niet het eigen enthousiasme, niet de wil “te helpen”, niet de drang om te begrijpen, maar een soort bereidheid tot niet-weten. Een plek waar het niet-weten niet als onkunde wordt beleefd, maar als opening.
Deze houding van raadselachtige aanwezigheid brengt ons bij een onverwachte vergelijking.
Batman’s verblinding
Hier wordt de vergelijking met Batman interessant. Bruce Wayne werd als kind getuige van de moord op zijn ouders in een steegje van Gotham City — een trauma dat hem voor altijd zou tekenen. Maar in plaats van die pijn te verwerken, kiest hij voor herhaling: elke nacht opnieuw de straten op, de misdaad bestrijden, de duisternis bevechten.
Het ironische is dat Wayne onmetelijk rijk is. Hij had Gotham kunnen transformeren: scholen bouwen, armoede aanpakken, de structurele corruptie die de stad teistert bij de wortel uitroeien. Hij had de politiek in kunnen gaan, sociaal werker kunnen worden, zijn fortuin kunnen inzetten voor structurele verandering. In plaats daarvan kiest hij voor het masker, voor de cape, voor de nachtelijke jacht — symptoombestrijding in plaats van de oorzaken aanpakken.
Deze paradox zien we terug in veel superheldenverhalen, al blijft Batman het meest pregnante voorbeeld. In recente Marvel-films wordt dit patroon ook steeds vaker geproblematiseerd: wanneer worden helden eigenlijk deel van het probleem dat ze beweren op te lossen?
Batman’s kostuum wordt zo een vorm van verblinding — hij ziet niet dat zijn eigen trauma hem gevangen houdt in een eindeloze herhaling. Wie zichzelf tot held maakt in het verhaal van de patiënt — de beschermer, de redder, de expert — wordt in feite slachtoffer van zijn eigen fantasma.¹
Wanneer ons eigen fantasma tussenkomt
Ik ben zelf ook niet onschuldig — al weet ik niet of dat het juiste woord is. Geïmpliceerd? Verantwoordelijk misschien? Het idee dat je je eigen fantasma’s volledig zou hebben doorgewerkt lijkt me in ieder geval het grootste denkbare fantasma.
Beeld je een casus in: iemand met kinderen, verantwoordelijkheden, een gezin waar ze zich op zich wel fijn en veilig voelt. Maar er mist iets, er is iets dat lonkt — een geborgenheid die ze paradoxaal genoeg lijkt te zoeken in verstoring, spanning, risico. Er volgden verhalen over ontmoetingen, voorzichtige stappen naar iets onbekends, maar nooit werd de sprong gewaagd, het veilige werd nooit losgelaten.
Stel je dan voor dat de therapeut in die tijd zelf worstelt met gevoelens van verstoring in zijn eigen leven — situaties waarin de verleiding bestaat om het veilige te verlaten voor iets onzekers dat desondanks lonkt. Of nog prangender: dat hij in zijn eigen leven gevoelens had opgevat voor iemand die zelf ook nog een andere relatie had, en zijn gevoelens beantwoordde, maar tegelijkertijd steeds maar niet kon kiezen.
Op een dag komt de patiënt niet meer. Geen afmelding, geen berichtje — ze was plots verdwenen. Een vraag die blijft: zou ze in de interpretaties gevoeld hebben dat er ongeduld doorklonk? Een zweem van het onbewuste van de therapeut dat haar vertelde: je moet een keuze maken, voor jouw verdeeldheid en twijfel is hier geen ruimte meer?
Weten over de wet
Stel je een andere casus voor waarin iemand worstelde met haar baan in de ouderenzorg. Ze deed dit werk omdat het paste bij een rol die ze als kind maar al te vaak naar zich toegeschoven kreeg, die van zorgster – voor jongere zusjes, een zieke ouder misschien. Maar nu, na al die jaren, besefte ze dat ze het werk helemaal niet leuk vond, dat het haar afmatte en uitholde. Toen ze zich ziekmeldde, bood haar werkgever haar plots een tijdelijk contract aan. De patiënte voelde zich onder druk gezet — was dit geen poging van de werkgever om onder hun verplichtingen uit te komen?
In zulke casussen voel ik de neiging weleens bij mezelf opkomen om in de bres te springen als de “intelligente jongen die de wet begrijpt.” In mijn eigen analyse heb ik gesproken over situaties in mijn vroege leven waarin ik als kind een bijzondere verhouding tot de wet en “het weten over de wet” moest aannemen, vanuit een verlangen naar veiligheid. Ik leer daaruit dat ik me bewust moet blijven van die verhouding tot de wet en het weten in mijn werk, om te zoeken naar een manier om een verlangen open te houden dat daaraan voorbijgaat.
Net als mijn patiënte overigens. Het punt voor haar was niet of het rechtvaardig was wat de werkgever deed. Ze wilde er weg. Hoe meer ik haar wilde helpen, hoe minder het daar over kon gaan. Ze zocht ander werk, ruim voor het nieuwe contract was afgeslopen. In de logica van haar verlangen was de onrechtvaardigheid misschien een kans.
De passe als proeve
In de Lacaniaanse school is er een formele toetssteen: de passe. Men toetst of iemand werkelijk de positie van de analyticus heeft ingenomen, niet door te kijken naar het verdwijnen van symptomen, maar naar het moment waarop het eigen fantasma werd doorbroken (Lacan, 1967). Dat is geen biografisch hoogtepunt, geen diploma, maar een existentiële verschuiving: het loslaten van het eigen scenario, het leren verdragen van het niet-weten, het uithouden van de leegte in het gesprek.
In ons taalgebied is, voorzover ik weet, Anne Lysy de enige die officieel “gepasseerd” is. Dit zeldzame aantal is geen toeval. Het herinnert ons eraan hoezeer het verlangen om voorbij onze fantasieën en ons ego te kunnen werken een soort onbereikbaar punt blijft, waarvan we als analytici al te snel mogen denken dat we het te pakken hebben.
De passe wordt zo een richtingaanwijzer, een voortdurende bevraging van onze eigen positie. Iedere fantasie om te denken dat we dit hebben bereikt, is op zichzelf al een fantasie. Het verlangen van de analyticus is geen bezit dat je verwerft, maar een houding waar je telkens opnieuw naar blijft zoeken — in elke sessie, met elke patiënt, bij elke interpretatie.
Een onmogelijke positie
Freud noemde het al een van de drie “onmogelijke beroepen” — naast opvoeden en regeren (Freud, 1937, p. 248). Opvoeden is onmogelijk omdat je nooit kunt voorspellen hoe een kind zich zal ontwikkelen; regeren omdat je nooit alle effecten van beleid kunt overzien; analyseren omdat je nooit volledig kunt weten wat er in het onbewuste speelt. Het verlangen van de analyticus maakt deze onmogelijkheid werkbaar: tegelijk aanwezig en afwezig zijn, luisteren zonder te begrijpen, weten zonder te weten. Het gaat om het verdragen van onzekerheid, van stilte, van het niet-invullen waar de verleiding groot is om te redden, te verklaren, te genezen.
Deze positie vraagt voortdurende waakzaamheid tegen de eigen neiging tot heldendom. Want elke therapeut draagt zo’n neiging in zich: de drang om problemen op te lossen, de illusie van controle, de verleiding van het weten. Het verlangen van de analyticus bestaat erin die verleiding te weerstaan, steeds opnieuw.
Waarom dit ertoe doet
In spreekkamers overal herkennen therapeuten de momenten waarop protocollen falen, waarin empathie tekortschiet, waar woorden plots alle betekenis verliezen. Daar, in die leegte, kan iets nieuws ontstaan — maar alleen als we de ruimte niet te snel vullen met onze eigen antwoorden.
Het gaat niet om een betere of diepere methode, maar om de moed iets niet te weten. Om de bereidheid teleurgesteld te worden door onze eigen expertise. Om Batman’s cape af te leggen en te ontdekken wat er gebeurt wanneer we ophouden de held te spelen in andermans verhaal.
Want misschien zijn dat wel de krachtigste momenten in ons werk: niet het moment waarop we de oplossing aandragen, maar het moment waarop de patiënt iets ontdekt dat wij niet hadden kunnen bedenken. Iets dat alleen kon ontstaan in die lege ruimte die we samen hebben opengehouden.
Voetnoten
¹ De vergelijking met Batman en verschillende andere inzichten uit deze tekst heb ik overgenomen van Dries Dulsster, een van mijn docenten in de opleiding psychoanalytische therapie aan de UGent. Ik ben hem dankbaar voor de manier waarop hij mijn denken heeft gescherpt en hoop dat ik sommige inzichten niet te veel heb verdraaid of misbegrepen, al is dat natuurlijk nooit helemaal te vermijden.
² De casussen in dit essay zijn fictief, hoewel gebaseerd op herkenbare patronen uit de therapeutische praktijk. Alle details zijn zodanig aangepast dat ze niet herleidbaar zijn tot specifieke personen.
Literatuur
Freud, S. (1937). Die endliche und die unendliche Analyse. Gesammelte Werke XVI, 59-99. Frankfurt am Main: Fischer Verlag.
Lacan, J. (1966). Écrits. Paris: Éditions du Seuil.
Lacan, J. (1967). Proposition du 9 octobre 1967 sur le psychanalyste de l’École. Scilicet, 1, 14-30.
Lacan, J. (1973-1974). Le Séminaire livre XXI: Les non-dupes errent. Ongepubliceerd seminarie.
Lacan, J. (1975-1976). Le Séminaire livre XXIII: Le sinthome. Paris: Éditions du Seuil.
Miller, J.-A. (1984-2022). L’orientation lacanienne. Reeks lezingen aan de Universiteit van Parijs VIII.